Verspringen is een onderdeel van atletiek waarbij het de bedoeling is om na een aanloop zo ver mogelijk te springen. Het bestaat uit vij fasen: de aanloop, de afzet, het lopen in de lucht, het zweven door de lucht (klaarmaken voor de landing), en de landing zelf.
Sprint (Aanloop):
- De aanloop begint met een sprint om snelheid op te bouwen.
- Atleten kiezen hun afzetvoet (meestal de linkervoet voor rechtshandigen).
- Het aantal passen tijdens de aanloop varieert afhankelijk van leeftijd en ervaring.
Afzet:
- Na de aanloop zet de atleet krachtig af met de afzetvoet.
- De afzet bepaalt de hoogte en snelheid van de sprong.
Lopen in de Lucht:
- De atleet gaat zich voorbereiden om te zweven door de lucht, dit lijkt op het lopen door de lucht
- Tijdens het zweven in de lucht strekken atleten hun benen naar voren.
- De armen zijn uitgestrekt om balans te behouden.
Zweven in de Lucht:
- In deze fase bereidt de atleet zich voor op de landing.
- De voeten blijven naar voren gericht.
- De handen komen voor het lichaam.
De landing
De achterste afdeuk in het zand telt. Vanaf het einde van de balk tot aan de laatste afdruk wordt gemeten. Het is dus van belang om een goede landing te hebben.
Pupillen tot en met U12 wordt (vaak) aangeleerd om.met twee voeten tegelijkertijd te landen. En dan ook nog eens zo dat ze direct staan, of op de hurken zitten. De billen maken dus geen afdruk in het zand, de achterste afdruk is van de hakken. Pas vanaf de junioren (vanaf U13), of in ieder geval bij de junioren die zich specialiseren, wordt er verder in gegaan op de landingstechniek.
Landing:
- De landing is cruciaal omdat deze de afstand bepaalt.
- In tegenstelling tot andere sprongen land je niet op je voeten, maar op je billen.
- Zodra de voeten de grond raken, ga je op je billen zitten en schop je je benen naar voren.